Meerenberg III
EEN VERLEDEN.

Wilt heden nu treden in een verregaand verleden. Hoewel, verleden is over het algemeen zeer betrekkelijk. Anders wordt het wanneer ik in het verleden van overledenen terecht kom. Dan komt een tijd naar voren dat er nog sprake is van een beperkte verbinding tussen mensen die vaker niet veel verder kwamen dan de buurt, de wijk dan wel de stad waar zij woonden. Denk nu niet dat ik aan het raaskallen ben, maar terug in de tijd brengt nu eenmaal andere woorden tevoorschijn dan dat wij die heden ten dage nog gebruiken.
Terug naar het Eerste Verslag van het patronaat voor behoeftige herstelde krankzinnigen in de Provincie Noord-Holland. 1863 – 1864.
De hulpelooze toestand, waarin de herstelde krankzinnige bij zijn ontslag verkeert, wanneer hij behoeftig is, heeft ons doen besluiten eene poging te wagen, ten einde onder bescherming van Jhr. Mr. H.H. Roell, Commissaris des Konings in onze provincie, een Provinciaal Patronaat voor behoeftige herstelde krankzinnige in te rigten, waarvan het Hoofdbestuur te Amsterdam, en Sub-Commissien of Correspondenten in de oderscheidene gemeenten gevestigd zouden worden. De circulaires, met dat doel in den loop van de maand Maart 1863 rondgezonden, vonden zooveel deelneming, dat wij het Patronaat als gevestigd mogen beschouwen. Wij hebben ons daarom als Hoofd-Bestuur alhier geconstitueerd en wel als volgt:
Beschermheer, Commissaris des Konings in de provincie Noord-Holland, Honoraire leden: Dr. B.H. Evers, eerste Geneesheer in het gesticht Meerenberg en Dr. J Moller, eerste Geneesheer in het Israelitisch Krankzinnigengesticht te Amsterdam. En dan volgen een twintigtal leden van dit honoraire gezelschap. Zowel dames als heren maken hier hun opwachting.
Ofschoon wij nog zeer kort werkzaam zijn geweest en nog slechts over weinige personen onze zorgen hebben uitgestrekt, is echter nog meer dan vroeger onze overtuiging gevestigd, dat een tijdelijk Patronaat over behoeftige herstelde krankzinnigen een noodzakelijkheid is. Naarmate men eene goede en liefdevolle zorg in de krankzinnigengestichten heeft genoten, moet de herstelde krankzinnige, wanneer hij bij zijn ontslag met angst zijn terugkeer in de maatschappij te gemoet ziet, met barmhartigheid en goeden raad geholpen worden.
Amsterdam, 1 April 1864
J. de Bosch Kemper, voorzitter
E. J. Everwijn Lange, secretaris
‘Veel meer nog leidde hen menschlievendheid en gevoel van menschenwaarde.’
en dan komen vanzelfsprekend Johannes van Duuren en Maria van Vulpen naar voren.