Neringdoenden.
Het waren van die kleine neringdoenden welke er alles aan gelegen was om hun zaakjes voor elkaar te hebben. Ze staken zich geenszins in de schulden en wanneer er sprake was van een bank, dan liepen zij daar met een grote boog omheen. Liever deden zij zaken met andere leden van hun gilde, voor zover er nog sprake was van een gilde. Want ook die gilden verdwenen in de loop der tijd. In plaats daarvan ontstonden warenhuizen, waar je voor de meest uiteenlopende zaken terecht kon. Schoenen, kleren, huishoudelijke artikelen en niet in de laatste plaats grammofoonplaten en andere vormen van geluidsdragers. En tegen Sinterklaas kwam je terecht in de Schatkamer van Sint Nicolaas, waar ook de nodige Zwarte Pieten zichtbaar waren. En niemand die er toen iets van maakte, het was gewoon gewoon. Kom daar nog eens om.
Men maakte werk van de etalages, hadden etaleurs in dienst die er alles aan gelegen was om de blik van een willekeurige voorbijganger te strikken. Opdat die nog even een stap terugdeed omdat iets in de etalage hem dan wel haar aansprak. Poppenmodellen die rijk aangekleed waren, peperdure schoenen om voor een keer de kast uit te komen, sjaals die er niet om logen en ook de luchtjes waren niet aan te slepen. En wanneer de poppen werden omgekleed, zorgden gordijnen ervoor dat niemand aanstoot kon gaan nemen van die ‘bloterikken.’
Maar de winkeltjes verdwenen. De neringdoenden hadden, bij gebrek aan een opvolger, geen langer bestaansrecht. En er kwamen andere winkels voor in de plaats. Vooral kledingwinkels namen bezit van die kleine zaken. Speelgoedwinkels verdwenen, een enkele supermarkt in de Langestraat hield het ook niet langer vol en ook Kofa Spruyt sloot de deuren. Waar her en der nog wel een boekhandel te vinden was, een meer specifieke boekhandel met een religieuze achtergrond ook deze verdween op zekere dag. Er werden salons gesloten waar je van een uitstekende lunch gebruik kon gaan maken, de verschillende bioscopen werden omgebouwd tot kledingzaken waar je werd verwelkomd met stormachtige muziek. Want alles wat voorheen op de achtergrond stond, werd gedwongen om naar de voorgrond te verhuizen. Opdat het mogelijke publiek zich liet verleiden om alsnog wat te gaan kopen. Er was toen sprake van een gedegen vorm van opgeleid personeel, die goed is staat was om de klant van goede suggesties te voorzien en waar ook de mogelijkheid bestond om wanneer iets te ruim viel, dit in te gaan korten.
Simpelweg in een tijd dat de klant zich Koning waande en ook de dienstvaardigheid als vanzelfsprekend zich voordeed.
Maar of dat tegenwoordig ook nog van toepassing is…
Laatste 10 reacties