van een kouwe kermis thuiskomen
Een leven zonder sprookje is net zo rijk of arm als een sprookje zonder leven. Dat heeft iets weg van een kip of ei maar geenszins is het mijn bedoeling om dat pad in te slaan. Want ik weet niet zo goed op welke manier dit verhaal van vandaag zal gaan eindigen. Tenslotte is het mij ook vandaag weer gelukt om in het zadel van mijn stalen ros plaats te nemen. Weliswaar met een zeker schaamteloos gevoel, maar wat dan nog.
Het blijft nog steeds iets onvoorstelbaars dat dat evenwicht, waar ik gewoon van uit ga, zich ieder moment weet te herhalen. Dan heb ik het niet over mijn inwendige milieu. Neen, simpelweg het lopen, fietsen, wandelen, trappen op en trappen neer of gebogen tegen de wind ingaan. Als die eenzame fietser die zich door dat lage polderlandschap verplaatst. De wind snijdend, de trappers in een steeds lagere omwenteling, het moment waarop het omslagpunt wordt bereikt. Het ene moment waarop geen voor- noch achteruitgang te bespeuren valt. Het dode punt binnen bereik. Dan opeens…
een wolk. Mist door een niet zichtbare machine omhoog gestuwd. Het zicht wat belemmerd wordt. Het uitzicht wat verloren gaat. De machine zich in beweging zet. Vergelijkbaar met een lichte bries. Geen zeilen die zich bollen. Allengs neemt de beweging in snelheid toe en gaan niet zichtbare krachten met het gevaarte aan de loop. De hellinghoek wordt groter en zo her en der gaan de eerste armen in de lucht. De stilte wordt doorbroken en de eerste gillen maken zich van het luchtruim meester. Niet veel later gaat dit over in een gekrijs. De wind gaat bulderen en de machine verdwijnt in het luchtruim. Draaiend, tollend en slingerend zwiept de arm rond.
Ik probeer te volgen. Weet dat de machine met een toenemende versnelling krachten loslaat op de geharnaste lichamen. G krachten. Het nadrukkelijke verbod voor mensen die lijden aan hartklachten niet in deze machine te stappen, staat mij in grote letters voor ogen. Dus valt voor mij de overgave af. Want om rampen over mezelf uit te roepen, lijkt mij nu nog wat te vroeg. Om omstanders met mijn onverschrokkenheid te confronteren, niet gepast. Zo pas ik ook in deze!
Kijken gaat wel. Volgen ternauwernood. Tellen evenmin. Het aantal ronden verhoudt zich tot het aantal toeschouwers wat overstapt tot de kaartjeskoop. En als de kaartjeskoop het ietwat af laat weten, maakt de machine mogelijk wat rondes meer. Tenzij ook hier de computer zijn ingestelde programma afwerkt. Dan dient het vertrouwen in de programmeur onlosmakelijk te zijn. Hetgeen niet even later blijkt. De beweging remt af. Nog niet veel alter staat het gevaarte stil. Luchtdrukslangen worden aangesloten. Het harnas gaat omhoog, veiligheidsriemen worden losgekoppeld. Met zwabberbenen verlaten de helden het platform en dalen langzaam naar de aarde. Het evenwicht slaat toe. Lopen als vanouds.
Op stap op de kermis onder die noemer verruim ik mijn blik. Draag zorg voor plaatjes die niet te voorspellend zijn en laat mijn oog ravotten. Rommelen met mijn blik als dat mijn oog voorspelbaar ziet. Nu weet ik wel dat het creëren van kromme zinnen niet eenieder gegeven is ook dan ben ik in staat om de onzinnige bocht van de voorgaande zin wel weer recht te breien. Zoals ik tegen kunstlicht daglicht met het beeld laat spelen, een schuifdeur elektronisch reageert en mij iedere keer weer weet te verrassen als een schaduw door mijn beeld heen stapt, kan het haast niet anders dan dat ik, wederom, in het voetlicht van de dag mag treden. Dat.
Zo beweeg ik mij over de kermis. Morgen zal het bewoog ik mij over de kermis zijn. Want die gaat zich weer verplaatsen. Vindt de overgang plaats naar de orde van de dag. Worden kinderen welkom geheten. Worden mensen welkom geheten. Namen voorgelezen. Roosters uitgedeeld. Agenda’s opengeslagen. Gezucht, gekakeld en misschien nog even gedroomd…
Recente reacties