't Loon van den Arbeid.
Een voor jou en een voor mij, dan zijn wij allebei even blij. Maar misschien is het handiger dat er twee voor mij zijn en dat we dan , met drie erbij alsnog besluiten om te gaan delen. En of dit altijd eerlijk gebeurt, dat valt dan wel weer te betwijfelen. Wanneer de ander echter zegt ‘je doet maar’ is er mogelijk al sprake van een ander feit: ‘ik een beetje meer dan jij…’ Soms sta ik letterlijk woorden uit te delen. Zoals gisteren in aanwezigheid van een belangrijk deel der leden van het fotocafe. De woorden die ik niet sprak heb ik gisteren reeds aan dit gebeuren geboden, dus hoef ik dit keer niet in herhaling te vallen. Hoewel een herhaling van het voorafgaande ook nog wel eens zinvol kan zijn. Of misschien wel onzinledig. Een woord dat voorzien wordt van een rafelkantje, maar ook daar hoef ik me niets van aan te trekken. Als entree naar ‘den volgenden week’ ga ik vandaag alvast wat citeren. HER LOON van den ARBEID. Een tekst van Chef van Dijk op muziek gezet door George Hofmann. Waar tegenwoordig de vaste banen worden ingeruild voor flex-werk, waar de ontslagen arbeiden zich vestigt als ZZP’er, daar, juist daar slaat dit keer de tekst op. Als stok achter de deur en geenszins als een hart onder de riem. Want een hart op die plaats…
Hij zwoegde dag in dag uit op fabriek / Zijn geest was versuft en zijn lichaam was ziek / Maar thuis wachtte moeder de vrouw, het gezin, / Want buiten den vader bracht niemad wat in / Toen eens op een dag hem de werkbaas ontbood / Met tientallen and’ren ontslagen uit nood! / Geen smeekbeden hielpen, de noodzaak was wreed, / Maar thuis bracht die boodschap een wereld van leed. // refrein: moeder niet huilen, ’t wordt beter misschien. / Moeder ik kan er je tranen niet zien. / ‘k Heb nooit geweten, het doet zoo een pijn, / ’t Loon van den arbeid zoo bitter kan zijn!//
De weken verliepen en hoog steeg de nood, / Thuis vroegen de kind’ren wanhopig om brood / En vader niet langer tot denken in staat, / Rent als een waanzinnige weg naar de straat. / Ze hebben hem toen bij zijn misdaad betrapt, / Hij had uit een winkel twee broden gegapt. / Toen moeder de vrouw hem bezocht in z’n cel, / Toen zei die: “wees sterk wijf, de tijd gaat zoo snel! // refrein: /
Maar ach, toen hij thuiskwam, vond hij haar niet meer, / De dood nam dat lichaam, zoo zwak en zoo teer, / Een kruis op haar graf, was de plaats waar zij lag, / En snikkende zei hij voor ’t laatst haar gedag, / De eenzame zwerver, gebroken door ’t leed, / Waarvoor was zijn ploeterend leven besteed” / Aan ’t sjofele graf zonk hij biddende neer, M’n schat in de hemel daar zie ik je weer. / refrein: / Nu leeft hij op kosten van ’t Armenbestuur, Daar wacht hij gelaten op zijn stervensuur / Zijn kinderen kijken niet meer naar hem om, / En uren zit hij daar verslagen en stom. / Dan denkt hij met bittere wrok in zijn hart, / Aan het leven vol armoe, ellende en smart. / Dan smeekt hij, o God, breng me weer bij m’n vrouw, / M’n lieveling, o hoe verlang ik naar jou. Refrein: / Moeder, niet huilen, heel kort nog misschien, Moeder daarboven, zal ‘k jou wederzien! / Dan is ’t gedaan met m’n leed en m’n pijn, / ’t Loon van de arbeid, zal de Eeuwigheid zijn.
Misschien niet geheel geslaagd als een aperitief, maar vooruit maar weer. Tenslotte is voor een deel van Nederland de vakantie aangebroken!